Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de rechterlijke organisatie

 

Artikel 119
1
Onze Minister van Justitie kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als plaatsvervangend advocaat-generaal bij de Hoge Raad een lid van een rechtbank of een gerechtshof of een lid van het openbaar ministerie aanwijzen. De aanwijzing geschiedt voor een daarbij te bepalen termijn. De artikelen 46c, eerste lid, 46d, eerste lid, onderdeel d, en 46e van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren zijn op de plaatsvervangend advocaat-generaal van overeenkomstige toepassing.
2
Aanwijzing van een lid van een rechtbank of een gerechtshof tot plaatsvervangend advocaat-generaal geschiedt slechts met diens toestemming.
3
Plaatsvervangende advocaten-generaal nemen, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voor zover zij daartoe door de procureur-generaal worden opgeroepen. Zij nemen in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.
4
Artikel 12 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is niet van toepassing op de plaatsvervangende advocaten-generaal.
5
De president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad aanwijzen een lid of lid in buitengewone dienst van de Hoge Raad, die daarmee heeft ingestemd. Een waarnemend advocaat-generaal neemt, op de voet van een advocaat-generaal, conclusies voorzover hij daartoe door de procureur-generaal wordt geroepen. Hij neemt in zodanig geval, wanneer de Hoge Raad ten principale recht doet, de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 125, waar.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •